On était six mendiants, à Liège, on marchait
Errant dans le centre, sans but, sans papiers
Au pilier du Perron, là, on regardait
La foule des passants, poilus et fauchés

On vivait du beau temps, la tête dans les nuages
On se levait trop souvent sans pouvoir déjeuner
Mais dès qu’on jouait, la passion faisait rage
La fanfare de famine avait fait son entrée
La fanfare de famine avait fait son entrée

On mangeait de la rue, fouillant les poubelles
Faisant notre tour quotidien au Carré
Miel Moule le savait, des pommes frites d’Adèle
On joignait les mégots qu’on avait rassemblés

Et les nuits, sous les ponts, on se réunissait
Pour chanter des chansons, trop mélos, trop bourrés
Réchauffés par les feux que les clochards y faisaient
La fanfare de famine avait fait son entrée
La fanfare de famine avait fait son entrée

Quand l’amour nous croisait, quelqu’un désertait
Tous les gars l’embrassaient pour lui faire leurs adieux
Un membre de moins, la fanfare continuait
Le ton en mineur, un cortège silencieux

Mais souvent, on rentrait pour rejoindre nos rangs
Car aucune femme ne savait mieux chanter
Que notre fanfare de clochards, de vagabonds
La fanfare de famine avait fait sa rentrée
La fanfare de famine avait fait sa rentrée

Personne parmi nous n’aurait jamais cru
Qu’un jour, notre bande serait abolie
Le doute nous rongeait, plantés dans la rue
Trempés jusqu’aux os, des rôdeurs sans abri

Finalement succombés tous à la tentation
D’une femme, d’un enfant, d’un boulot, d’un foyer
Mais au loin, des faubourgs délabrés, on entend
Une fanfare de famine, à nouveau rassemblée
Une fanfare de famine, à nouveau rassemblée

We waren 6 bedelaars, we liepen in Luik rond
Doelloos rondzwervend in het centrum, zonder papieren
Aan de zuil van Le Perron keken we naar
De stroom van voorbijgangers, langharig en platzak

We leefden van het mooie weer, ons hoofd in de wolken
We werden te vaak wakker zonder ontbijt
Maar zodra we speelden, woedde de passie
De fanfare van honger was weer in de stad
De fanfare van honger was weer in de stad

We aten van de straat, we woelden in de vuilnisbakken
Op onze dagelijkse ronde door ‘Le Carré’
Miel Moule kende ons, frietjes van bij Adèle
We plakten de sigarettenpeuken die we vonden aan elkaar

En ‘s nachts, onder de bruggen, kwamen we samen
Om er te zatte, te droevige smartlappen te zingen
Verwarmd door de vuren van de clochards
De fanfare van honger was weer in de stad
De fanfare van honger was weer in de stad

Wanneer de liefde ons pad kruiste, er iemand deserteerde
Gaven alle gasten hem een kus en zeiden vaarwel
Een lid minder, de fanfare trok verder
De toon in mineur, een stille rouwstoet

Maar velen keerden terug naar onze rangen
Want geen enkele vrouw kon beter zingen
Dan onze fanfare van clochards, vagebonden
De fanfare van honger was weer volledig
De fanfare van honger was weer volledig

Niemand onder ons had ooit gedacht
Dat onze bende ooit ontbonden zou worden
De twijfel knaagde aan ons, dolend op straat
Doorweekt tot op ons hemd, dakloze zwervers

Uiteindelijk allemaal gezwicht voor de verleiding
Van een vrouw, een kind, een job, een thuis
Maar in de verte, vanuit de vervallen buitenwijken
Weerklinkt het gezang van een nieuwe fanfare van honger
Weerklinkt het gezang van een nieuwe fanfare van honger