La lune a l’air d’un Gille
Et les noceurs nécessiteux
Sortent de leurs cages
Tentés par la lueur du centre-ville
Pour s’adonner à ses breuvages
La belle serveuse bien fournie
Sourit, fait étalage de tous ses charmes
Mais tous ceux qui lui pincent les fesses
Seront griffés, pleurant à chaudes larmes
Les tables, le comptoir ont plutôt l’air
D’un bateau-feu qui roule des vagues
Peuplé de femmes légères et de marins
Qui s’y accrochent, liés sans bague
Quand l’amiral barbu, qui est à la barre
Sonne la clochette, c’est la roulette
Et les soûlards trop soûls qui tombent du bord
Finissent la tête dans les toilettes
Vive, vive la mer dorée qui nous lessive
Vive le grain germé qui nous enivre
Qui nous rend plus gais
Qui transforme les femmes trop laides
En de grosses beautés
Vive, vive la mer dorée qui nous lessive
Qui nous fait rêver des Iles Maldives
Et qui nous fait ronfler
Qui nous vide la tête
Jusqu’ au moment de se lever
Une chaise s’envole dans l’air
Pour contester le jeu horrible de la bande
Le vieux Pétrus, il cherche son oeil en verre
Fouillant le buste de Yolande
Qui l’a laissé tomber dans la grande chope
De son mari, tâtant Pauline
Lui, tout à coup, devient un tout petit bleu
Lâchant l’arrière de sa voisine
La belle serveuse bien fournie
Regarde avec mépris au fond la peste
Elle a exactement une heure
Pour nettoyer cette écurie de restes
De jour, elle semble moins jolie
Ses yeux cernés lui sortent des orbites
Maintenant, on pète enore au lit
Mais tout à l’heure, on va quitter nos gîtes
Vive, vive la mer dorée qui nous lessive
Vive le grain germé qui nous enivre
Qui nous rend plus gais
Qui transforme les femmes trop laides
En de grosses beautés
Vive, vive la mer dorée qui nous lessive
Qui nous fait rêver des Iles Maldives
Et qui nous fait ronfler
Qui nous vide la tête
Jusqu’ au moment de se lever
Vive… !
De maan lijkt op een ‘Gille’(‘de Binche’!)
En de behoeftige nachtraven
Komen uit hun kooien tevoorschijn
Verleid door de gloed van het stadcentrum
Om zich te bezatten aan haar brouwsels
De mooie, goed voorziene dienster
Glimlacht, etaleert al haar bevalligheid
Maar iedereen die in haar billen knijpt
Zal gekrabd worden, hete tranen huilend
De tafels en de toog lijken eerder
Op een zwalpend lichtschip waar
Lichtekooien en zeelieden, zonder ring
Verbonden, zich vastklampen aan hun zonden
Als de bebaarde admiraal aan het roer
De bel luidt, dan begint het te stormen
De te zatte dronkelappen die overboord slaan
Komen dan met hun hoofd in het toilet terecht
Lang leve de gouden zee die ons uitput
Lang leve het gerstenat dat ons benevelt
Dat ons vrolijker maakt
Dat de te lelijke vrouwen omtovert
Tot oogverblindende schoonheden
Lang leve de gouden zee die ons uitput
Die ons doet dromen van de Malediven
En die ons doet snurken
Die ons hoofd leegmaakt
Tot op het moment dat we moeten opstaan
Een stoel vliegt door de lucht
Als protest tegen de slechte muziekband
De oude Petrus zoekt zijn glazen oog
Tussen de borsten van Yolande
Die het heeft laten vallen in het halfliterglas
Van haar man, die aan Pauline zit
Die plotseling een beetje blauw wordt
En het achterwerk van zijn buurvrouw loslaat
De mooie, goed voorziene dienster
Kijkt misprijzend naar de varkensstal
Ze heeft exact een uur
Om deze zwijnenstal op te ruimen
Bij daglicht lijkt ze minder mooi
Met wallen en uitpuilende ogen
Nu ruften we nog in ons bed
Maar straks kruipen we weer uit onze holen
Lang leve de gouden zee die ons uitput
Lang leve het gerstenat dat ons benevelt
Dat ons vrolijker maakt
Dat de te lelijke vrouwen omtovert
Tot oogverblindende schoonheden
Lang leve de gouden zee die ons uitput
Die ons doet dromen van de Malediven
En die ons doet snurken
Die ons hoofd leegmaakt
Tot op het moment dat we moeten opstaan